HENDRIK WILLEM MESDAG
Vissersboten voor Anker (Scheveningen), ca. 1878

Mogelijk Londen, collectie Sir John C.F.S. Day; verkoop 10 December 1887, lot 152 als ‘Fishing-boats at Anchor’; Brooklyn, New York, collectie George I. Seney; verkoop 8 February 1894, lot 180 als ‘The Fishing Fleet’ ($ 1025.–) aan John G. McCullough; door overerving aan de Historic Park-McCullough Association, North Bennington, Vermont (tot 2012).

Weinig vertrouwen spreekt er uit de reactie van Sir Lawrence Alma Tadema wanneer zijn 35-jarige neef, dan nog bankier bij Firma Mesdag & Zonen, onvermoed blijk geeft van ambities als kunstenaar: “Een Meissonier zul je nooit worden, misschien nog een Courbet...” Evengoed volgt er een aanbeveling bij de Belgische landschapschilder Willem Roelofs. Die had herhaaldelijk Barbizon bezocht en liet zich daar inspireren door de ongepolijste schildertrant van Th. Rousseau, Corot en Millet. Vanuit Brussel richt hij zich tot zijn nieuwe pupil: “Tracht u van alle zoo genaamde manier te ontdoen en tracht in een woord de natuur met gevoel maar zonder denken aan het werk van anderen, na te volgen.” Hierin weerklinkt het adagium dat niemand minder dan Gustave Courbet vijf jaar eerder verwoordde op de opiniepagina van Courrier de Dimanche: “De schoonheid die door de natuur wordt gegeven staat boven alle conventies van de kunstenaar.” Deze beginselen zullen leidend zijn voor Mesdags kunstopvatting. Misschien nog een Courbet...

Mesdag en zijn vrouw Sientje vestigen zich in juni 1866 te Brussel. Naar observatie van Charles Baudelaire, die tezelfdertijd wegkwijnt in een Brusselse hotelkamer, “stichten de Belgen verenigingen om een mening te vinden... Men denkt in gemeenschap. Men denkt dus niet.” Hendrik Mesdag vindt aansluiting bij de Société Libre des Beaux Arts, een progressieve beweging onder aanvoering van Louis Artan en Alfred Verwée, die een nieuw realisme bepleit tegen de dogma’s van het gevestigde academisme. Schrijver en verenigingslid Léon Dommartin meent dat “de kunst van deze tijd moet terugkeren tot de mens en tot de natuur – tot la grande nature”. Mesdag omarmt de uitgangspunten van de vereniging en streeft in navolging daarvan naar een moderne en vrije kunst in de voetsporen van het Franse Realisme.

Een zeeschilder vindt zijn roeping nochtans niet in de “treurigheid van een stad zonder rivier” (wederom Baudelaire). Tijdens een vakantie op het Oost-Friese eiland Norderney raakt Mesdag uiteindelijk bevangen door de wisselingen van het tij, de wolkenluchten en de bedrijvige vissersvloot. “Daar leerde ik de zee kennen in al haar mooi,” herinnert de schilder zich later. Het volgende jaar, we schrijven 1869, neemt hij zich een verhuizing naar Den Haag voor. Want, zo schrijft hij zijn vriend Verwée, “je moet de zee vóór je zien, elken dag, je moet ermee leven, anders wordt het niets.”